INDEX |
Inleiding | Preventie | ||
Regelgeving | Blusmiddelen | ||
Centrale | Software | ||
Melder | Bediening | ||
Signalering | Busstructuur | ||
Sturing | Bekabeling | ||
Certificering |
Inleiding |
Brand veroorzaakt letsel en schade. In de nacht is het aantal slachtoffers het grootst,
omdat mensen in hun slaap worden verrast, want men ruikt niets als men slaapt.
Voor het ontstaan van een brand zijn drie voorwaarden noodzakelijk: - Ontbrandingstemperatuur - Brandstof - Zuurstof Brandstof en zuurstof zijn bijna altijd samen aanwezig, daarom moet grote aandacht aan ontbrandingstemperatuur worden gegeven. Pas bij een ongecontroleerde verbranding is er sprake van brand. De vervolgschade aan objecten en inventaris tengevolge van water, bepaalde blusmiddelen, roet en vrijgekomen chloorgassen kan vaak sterk beperkt worden door direct na de brand geschikte maatregelen te nemen. Dit heet Salvage. De activiteiten rond deze schadebeperkende maatregelen na brand worden gecoordineerd via de Salvage-alarmcentrale te Apeldoorn. Bij brandbeveiliging zijn de volgende zaken van belang: - Voorkomen van de brand. - Signaleren van de brand. - Blussen van de brand. Brandmeldinstallaties spelen een belangrijke rol in het voorkomen of beperken van ongevallen en/of schade bij brand. Brandmelders detecteren een brand in een vroeg stadium en melden dit zowel intern als extern. Een snelle reactie met kleine blusmiddelen kan dan de schade tot een minimum beperken en gevaar voor mensen minimaliseren. |
Preventie |
De meeste branden ontstaan door mensen die fouten maken of brandgevaar niet of onvoldoende
erkennen. Dat wordt vaak samengevat met de drie O's:
- Onwetendheid - Onachtzaamheid - Onvoorzichtigheid Technische oorzaken zoals kortsluiting of natuurlijke, zoals blikseminslag, vormen de minderheid. De meeste branden ontstaan door: - Brandstichting - Vandalisme - Spelen met vuur - Roken - Ondoordacht handelen - Uitvoeren brandgevaarlijke werkzaamheden De mens is dus de belangrijkste oorzaak voor brand. Brandpreventie kan bereikt worden met: - Organisatorische maatregelen . ruimafval en lege emballage op . zorg voor orde en netheid . gebruik zelfdovende afvalbakken . instruktie van gebruik blusmiddelen - Bouwkundige maatregelen . brandwerende wanden . branddeuren . nooduitgangen - Elektronische maatregelen . ontruimingsinstallatie . brandmeldinstallatie Vluchtwegen In gebouwen waar veel mensen aanwezig zijn wordt vaak een ontruimingsinstallatie geeist. Deze zorgt dat bij calamiteit de aanwezige personen op efficiente wijze het gebouw verlaten. De eisen voor een ontruimingsinstallatie zijn vast gelegd in de NEN2575. Belangrijk is ook vluchtwegaanduiding en noodverlichting (NEN-EN1838). Voor inbraakbeveiligingsbedrijven is het belangrijk om rekening te houden met vluchtdeuren in de buitengevel. Voor de inbraakbeveiliging van de vluchtdeur wordt aan de buitenzijde een inbraakwerendheid geeist volgens de NEN5096 en BRL3104, met als doel dat deze zolang mogelijk dicht blijft. Aan de binnenzijde van de vluchtdeur wordt geeist (NEN-EN1125) dat deze onder alle omstandigheden door een panieksluiting voor vluchtdeuren vliegensvlug geopend moet kunnen worden. Dit openen mag niet meer inhouden dan een simpele druk van minder dan 10kg op de horizontale bedieningsstang van de panieksluiting. |
Blusmiddelen |
Kleine branden kunnen nog eenvoudig geblust worden. Het is echter van belang om te weten
hoe een bepaald type brand geblust moet worden. Gooi bijvoorbeeld nooit water op een pan
met brandend olie of vet. Water is niet geschikt voor brandende vloeistoffen, gassen en
metalen, alleen voor vaste stoffen die onder gloedvorming verbranden.
Er is een indeling gemaakt in vier soorten brand, de brandklassen A, B, C en D. Bij een brandsituatie met elektrische spanning is CO2 (kooldioxide) een geschikt blusmiddel. De meest voorkomende kleine blusmiddelen zijn de slanghaspel (water) en draagbare blustoestellen (poeders en schuimen). Blusdekens worden gebruikt om in brand geraakte personen in te wikkelen. Zand kan ook gebruikt worden. Onderhoud aan blustoestellen dient uitgevoerd te worden door (door het NCP) gecertificeerde onderhoudsbedrijven. Dit is vastgelegd in de Regeling Kleine Blusmiddelen. |
Centrale |
Met automatische brandmelding kan een brand in een vroeg stadium worden ontdekt en worden
doorgemeld. Dit mogelijk is mogelijk met:
- Brandmeldinstallatie volgens NEN2535 - Brandmelders op een inbraakcentrale - Stand-alone rookmelders |
De brandmeldcentrale is het hart van een brandmeldsysteem. Deze wordt meestal naast de
ingang geplaatst voor de brandweer.
Brandmeldcentrales zijn er o.a. van de merken: - Siemens - EffEff - Notifier - Isolectra - Ascom - MX - Bosch - Kentec - Apollo - Zettler De functie van de brandmeldcentrale is: - Informatie verzamelen (handmelder en/of automatische melder) - Analyseren, verwerken, signaleren en bedienen - Waarschuwen, sturen en doormelden |
Melder |
Voor een brandmeldsysteem zijn er verschillende typen melders:
De melders zijn te verdelen in drie hoofdgroepen: - Thermische melders . thermodifferentiaal melders . thermomaximaal melders . temperatuurkabels - Vlammenmelders . UV-melders . IR-melders . video rookmelders - Rookmelders . optische rookmelder . ionisatie rookmelder . firerays . rookkanaalmelders . aspiratiesystemem - Gasmelders . koolmonoxidemelders |
- |
Signalering |
De nevenindicator geeft de richting naar de brand aan voor de brandweer, vanaf de ingang waar de
brandweer het gebouw betreedt. Deze ingang wordt aangegeven met een flitslicht bij deze ingang.
Bij signalering van brand waarschuwt de slow-whoop sirene de mensen dat het gebouw ontruimt moet worden. |
- |
Sturing |
Een belangrijke sturing bij brand is die van de brandweerlift.
Andere sturingen zijn: - Ontruimingsalarm - Brandpompen - Sprinklerinstallaties - Centraal gevoede noodverlichting - Rook en warmte afvoer |
- |
Software |
Door de instelling van de software in de brandmeldcentrale krijgt deze zijn specifieke functionaliteit. Bij grote brandmeldcentrales wordt voor deze instellingen software op een laptop computer gebruikt. Deze computer wordt hiervoor tijdelijk op de brandmeldcentrale aangesloten. |
Bediening |
Het nevenpaneel wordt gebruikt om zowel berichten weer te geven alsook om de brandmeldcentrale
te kunnen bedienen in geval van alarm.
Deze wordt gebruikt bij de ingang waar de brandweer het gebouw betreedt, als de brandmeldcentrale daar niet geplaatst kan worden. |
- |
Busstructuur |
Bij brandmeldsystemen worden verschillende bussystemen gebruikt. Zo zijn er conventionele en
geadresseerd systemen. Daarbij kunnen de melders op een steekleiding of een lus aangesloten worden.
Veel gebruikte busstructuren bij brandmeldcentrales zijn: - RS-bus - LON - ESPA444 |
Bekabeling |
Met betrekking tot de bekabeling van brandbeveiliging zijn er drie belangrijke
bekabelingsvoorschriften.
NEN1010 De NEN1010 heeft betrekking op elektrische veiligheid in zijn algemeenheid. NTA8012 De NTA8012 is van kracht sinds augustus 2003 en heeft tot doel het beperken van schade als gevolg van brand van en via elektrische leidingen. Dit betreft niet alleen de leidingen van brandbeveiligingssystemen maar alle elektrische leidingen. Bepaalde leidingen kunnen als lont fungeren waardoor de brand zich sneller door het gebouw verspreidt en de leidingen kunnen rook en giftige gassen verspreiden. Dit betreft vooral het giftige gas Halogeen. Uit een Amerikaans en Engels onderzoek is gebleken dat minstens 80% van de doden bij een brand te wijten is aan het inademen van schadelijke rookgassen. Ook de reddings- en bluswerkzaamheden lopen gevaar door de rookontwikkeling. Uitgangspunt bij het gebruik van halogeenvrije kabel is het aantal mensen in een gebouw en de invloed die dit heeft op de ontruimbaarheid. Halogeenvrije kabel is bijvoorbeeld het type YMz1K van het fabrikaat Draka. NPR2576 Eind 2005 moet de NPR2576 uitkomen. Deze richtlijn gaat over het installeren van functiebehoud (FB) kabel. Het gaat daarbij om kabels die tijdens een brand zolang mogelijk in takt moeten blijven om belangrijke functies zolang mogelijk te laten werken. Deze functies zijn vanaf brandmeldcentrale naar: - ISRA punt - Slow Whoop en flitslicht - Ontruiminginstallatie - Nevenpaneel - Geografisch paneel - Sturingen zoals: . kleefmagneten . brandweerlift . brandpompen . sprinklerinstallaties . centraal gevoede noodverlichting . rook en warmte afvoer In principe alle bekabeling behalve die naar de rookmelders, handmelders en nevenindicators. Naast de kabel dient ook het installatiemateriaal zoals beugels, goten en ladders functiebehoud te zijn. De kwaliteit van de functiebehoud wordt in klasse weergegeven, bijvoorbeeld FB30. Dit betekent dat de werking voor 30 minuten gegarandeerd is. Natuurlijk moet de ondergrond zoals muren of balken waarop het installatiemateriaal is gemonteerd, net zolang stabiel te blijven. Een alternatief voor functiebehoudkabel is het gebruik van een lusleiding met isolatoren. |
Regelgeving |
De regelgeving voor veiligheid is vastgelegd in normen.
BOUWBESLUIT NEN2555 = Brandmelders in woonhuizen NEN5087 = Bereikbaarheid voor inbraak NEN5096 = Inbraakwerende gevelelementen MODELBOUWVERORDENING NEN1014 = Bliksembeveiliging NEN2535 = Brandmeldsystemen NEN2559 = Onderhoud blustoestellen NEN2575 = Ontruimingsinstallaties NEN2654-1 = Beheer/controle/onderhoud Brandmeldinstallatie NEN2654-2 = Beheer/controle/onderhoud Ontruimingsinstallatie NEN6088 = Vluchtwegaanduiding NEN-EN1838 = Noodverlichting NTA8112-1 = Ontruimingsplan Kantoorgebouwen NTA8112-2 = Ontruimingsplan Onderwijsgebouwen NTA8112-3 = Ontruimingsplan Kinderopvanggebouwen NTA8112-4 = Ontruimingsplan Gebouwen met publieksfunctie OVERIGE NEN-EN54 = Eisen aan onderdelen brandmeldinstallatie NPR2576 = Functiebehoud bekabeling NEN-EN1125 = Vluchtdeuren Regeling Brandmeldinstallaties 2002 (NCP2.3.8) Het Bouwbesluit en Model Bouwverordening van de gemeente bepaalt of in een gebouw een brandmeldsysteem of een ontruimings- installatie moet hebben. Dit wordt vast gelegd in de gebruiksvergunning van de gemeente. Er zijn op dit moment meerdere bedrijven zoals het NCP die de regeling brandmeldinstallatie 2002 onderhouden. Dit zijn de bedrijven: - BVQI - Kiwa certificering - Kema Quality - NCP Bij al deze bedrijven kunnen erkende installatie bedrijven (BMI) zijn aangesloten. Voor een goed ontwerp van een brandmeldinstallatie volgens de NEN2535 is het van essentieel belang dat de uitgangspunten door de eisende partij en de opdrachtgever in een programma van eisen (PVE) worden vastgelegd door een NCP erkende PVE-opsteller (NCP2.3.8-3.2). Eisende partijen kunnen bestaan uit: - De principaal (eigenaar/gebruiker) - De overheid/gemeente/brandweer - De verzekeraar Voor het opstellen van een PVE heeft vaak een risicoanalyse plaats gevonden. Zonder een PVE is er geen certificering van een brandmeldinstallatie mogelijk. Uitgangspunten bij een PVE zijn: - Het bouwbesluit - De bouwverordening - De Normen - Praktijk richtlijnen - Aanvullende wensen De aanvullende wensen hebben meestal met het gebruik van het gebouw te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de eisende partij of diens zaakwaarnemer dat er een PVE wordt opgesteld. Alle partijen moeten het PVE accorderen, behalve als er maar een eisende partij is. Het (NCP) erkend Branddetectiebedrijf is verantwoordelijk voor: - De projectie van de brandmeldinstallatie (NCP2.3.8-3.3) - Levering van producten met productcertificaat (NCP2.3.8-3.4) - Rapport van oplevering (conform PVE) - Certificeren Brandmeldinstallatie (NCP2.3.8-3.8/4.4) - Certificaat Brandmeldinstallaties - Principaal controleren op beheer - Periodiek onderhoud (NCP2.3.8-3.7) - Rapport van onderhoud Voor het beheer van de brandmeldinstallatie moet de eigenaar/gebruiker een Beheerder (opgeleid Persoon) aanwijzen (NCP2.3.8-3.6.2). Deze beheerder dient alle (loos) alarmen, doormeldingen, storing, (gedeeltelijke) uitschakelingen en onderhoud bij te houden in een logboek (conform NEN2654, deel 1). Het beheer kan het beste een onderdeel zijn van de BHV-organisatie of het Arbozorgsysteem. Een loos alarm kan bestaan uit een ongewenste melding en een onechte melding. Echte melding is een brandmelding door een brand of door een voorval dat tot brand kan leiden. Ongewenste melding is een brandmelding door de aanwezigheid van op brand lijkende verschijnselen, die niet het gevolg zijn van een brand. Onechte melding is een brandmelding die niet het gevolg is van een brand of op brand lijkende verschijnselen. |
Certificering |
Bij een geeiste gecertificeerde brandmeldinstallatie is altijd een eisende partij aanwezig.
Dit kan de brandweer en/of verzekering zijn. Voor nieuwbouw staan de eisen in de Model
bouwverordeing vermeld.
Bij een ontruimingsinstallatie is geen certificering mogelijk. Neem contact op met de eisende partij(en) en noteer de uitgangspunten. Aan de hand van deze uitgangspunten wordt een Programma Van Eisen (PVE) opgesteld. Het modelformulier voor de PVE is te vinden op de website van de NCP. Het PVE dient ondertekend te worden door de eisende pratij(en), de opdrachtgever en degene die het PVE heeft opgesteld. Aan de hand van het PVE wordt een projectering gemaakt op plattegronden van het gebouw. Deze plattegronden moeten een schaal hebben van 1:100 of 1:200. Van alle ruimten moet de functie benoemd zijn. Bijvoorbeeld bijeenkomst, kantoor, logie enz. Op deze tekeningen moet aangegeven zijn waar de brandhaspels zitten. Vaak is een schouwing van het gebouw noodzakelijk, bijvoorbeeld voor controle op balken contructie. Bij nieuwbouw of verbouwingen moet er rekening meegehouden worden dat er vaak veranderingen in bijvoorbeeld de indeling of gebruik van ruimten plaats vinden die niet op de tekening staan. Dit brengt extra kosten met zich mee, die meestal als meerwerk verrrekend worden. De installatie mag alleen aangelegd worden door een erkend brandmeldinstallatiebedrijf. De maandelijkse werkzaamheden van een Opgeleid Persoon (OP) kunnen ook uitgevoerd worden door een erkend brandmeldinstallatiebedrijf. Nadat de installatie in bedrijf is gesteld, vindt er een bezoek plaats van het bedrijf die de certificering uitvoerd. Bij een inspectiefrequentie Hoog gebeurt dit samen met een inspectiebureau. Hierbij wordt gekeken of de installatie is aangelegd zoals het op de goedgekeurde plattegronden is aangegeven. Speciale aandacht gaat uit naar de projectie van de rookmelders en de functiebehoud bekabeling voor de sturingen. Ook de bekabeling tussen het ISRA-punt en de brandmeldcentrale (BMC) dient functiebehoud te zijn. Van elke branddetectiezone wordt een melding gemaakt. De sturingen en de doormelding worden gecontroleerd. De opdrachtgever dient er voor te zorgen dat tenminste een persoon de cursus Opgeleid Persoon (OP) heeft gevolgd. Er dient een onderhoudscontract te worden afgesloten met de eindgebruiker of de installateur. Indien er een contract is afgesproken met de installateur, dient er ook een contract te zijn tussen de installateur en de eindgebruiker, kopie hiervan is noodzakelijk. Het erkend brandmeldinstallatiebedrijf dient een verklaring af te geven dat de bekabeling is aangelegd volgens de NEN2535. Tevens is er een certificaat nodig van de leverancier waarop staat welke toegepaste kabel met functiebehoud en ophanging is gebruikt. Er dient van de installatie een blokschema en een stuurmatrix aanwezig te zijn. Het certificeringsbedrijf maakt een Rapport van Oplevering. Dit rapprt wordt gestuurd naar het NCP. Het NCP geeft toestemming of het gecertificeerde bedrijf het certificaat mag afgeven of dat de installatie in aanmerking komt voor inspectiefrequentie. Bij Laag is dit 1:25 installaties, bij Midden 1:5 installatie en bij Hoog bij elke installatie. Voordat de installatie een jaar oud is, wordt de installatie gecontroleerd. Hierbij wordt een rapport van onderhoud opgemaakt. Ook dit rapport wordt opgestuurd naar het NCP. Het NCP bepaald of het branddetectiebedrijf een nieuw certificaat mag afgeven, of dat het bedrijf in aanmerking komt voor inspectiefrequentie. Bij Laag is dit 1:50, bij Middel is dit 1:10 installaties. |
ELECTRO-FICTION Website
. Auteur: Wim Klein . Update: 10-6-2006 |