Hoofdmenu Beveiliging
Datacomm Elektronica

INBRAAK - CENTRALE

INDEX
Inleiding
Inbraakcentrale
Bediening
Detectors
Alarmering
Verbinding
Voeding
Definities
Inleiding
Een inbraaksignaleringssysteem bestaat uit de volgende hoofdonderdelen:
- Centrale Controle Stuureenheid (CCS)
- Bediening
- Detectors
- Alarmering
- Doormelding
Inbraakcentrale
De inbraakcentrale (CCS) ontvangt, controleert en verwerkt de signalen van detectors en stuurt de alarmgevers.
De inbraakcentrale beschikt over een voeding en noodvoeding. De noodvoeding bestaat uit een accu en een laadcircuit voor de accu.

Bij een selectieve verwerking of uitlezing is bekend:
- Welke detector of groep detectors is geactiveerd
- Of het systeem is ingeschakeld of uitgeschakeld

De selectieve uitlezing van de detectors kan bestaan uit:
- Aanduiding op de detector zelf
- Aanduiding op de inbraakcentrale
- Aanduiding op het bedienpaneel
- Aanduiding op een apart display
- Via uploading door PAC of installateur

Een ingeschakelde inbraakcentrale:
- Slaat gebeurtenissen op in zijn geheugen
- Start de alarmering bij een gebeurtenis
Het activeren van een inbraakcentrale door een detector gebeurt door het overschrijden van de kritische weerstandswaarde.
Na een alarmering en alarmopvolging wordt de inbraakcentrale in de uitgangspositie gebracht (gereset).

De detectors (lussen) kunnen direct op de inbraakcentrale aangesloten worden of er kan gebruikt gemaakt worden van een geadresseerd systeem. De geadresseerde modulen (RIO) worden middels een bussysteem op de inbraakcentrale aangesloten. Detectors en alarmering worden in dat geval op de geadresseerde modulen aangesloten.

Bij een bussysteem vindt er datacommunicatie plaats over een bekabelingslus. De signalen van de detectors en alarmeringen worden op de analoge ingang/uitgang van de RIO aangesloten. Op deze manier is er minder bekabeling nodig.

De bekabeling voor een geadresseerd systeem kan als lus, ster, of parallel gelegd worden.
Meestal heeft de inbraakcentrale ook een aantal analoge ingangen en uitgangen.

De CCS moet in een afgesloten kast worden geplaatst of onder ruimtelijke detectie, goed bereikbaar zijn voor onderhoud en controle en voldoende groepen en lussen hebben.
Bediening
De bediening hoeft niet op de inbraakcentrale zelf aanwezig te zijn. Wel moet de bediening binnen een beveiligd gebied geplaatst worden. De voorkeur gaat uit naar een ruimtelijk werkende detectie.
De bediening kan bestaan uit:
- Codebedienpaneel
- Codeslot met contact
- Sleutelbediendeel
- Blokslot

Uit politierapporten blijkt ongeveer 80% van de ongewenste meldingen veroorzaakt te worden door menselijke fouten, zoals:
- Deuren die niet goed dicht zitten
- Openstaande raam
- Bedieningsfouten (meer dan de helft)
Het totaal aan nodeloze alarmen is 90%.

Om bedieningsfouten te voorkomen moet bij de projectering en instructie aan de volgende punten gedacht worden:
Wie
Welk mensen gaan de installatie bedienen
Wat
Welke controles moeten uitgevoerd worden voor het inschakelen
Waar
Op welke plaatsen moet de installatie bediend kunnen worden
Wanneer
Op welke tijden wordt de installatie bediend

Codebedienpaneel worden het meest toegepast en gebruikt voor:
- Inschakelen en uitschakelen
- Resetten van het systeem na een alarm
- Wijzigen en toevoegen van pincodes
- Weergeven van systeem meldingen
- Uitlezen van de gebeurtenissen
- Programmeren van de inbraakcentrale
Het voordeel van een codeslot of sleutelbediendeel is dat de instellingen niet gewijzigd kunnen worden.

Sleutelbediendeel
Een sleutelbediendeel kan behalve uit een slot bestaan uit:
- Groene led = Installatie gereed voor in, lussen in rust
- Rode led = Installatie is ingeschakeld
- Zoemer = Inlooptijd en uitlooptijd

Codeslot
Een codeslot kan behalve uit een codeslot bestaan uit:
- Groene led = Installatie gereed voor in, lussen in rust
- Rode led = Installatie is ingeschakeld
- Zoemer = Inlooptijd en uitlooptijd
Een codeslot heeft een voeding van 12V nodig. Deze voeding dient dan wel van de inbraakcentrale te komen, omdat deze bewaakt wordt en een noodvoeding heeft.

Blokslot
Bloksloten zijn in Nederland niet erg populair door de extra kosten en moeite bij de toepassing. De werking lijkt op dat van een normaal deurslot.
De extra functionaliteit van een blokslot bestaat uit:
- Sleutel alleen bedienbaar met inbraakcentrale in rust
. dit voorkomt inschakelfouten
- Boorbeveiliging
Buiten een beveiligd gebied is een blokslot de veiligste manier om in- en uit te schakelen.

Slot met microswitsch
Het is niet toegestaan om een microswitch in te bouwen in de schootkast en hiermee de inbraakcentrale te schakelen. De mogelijkheid van sabotage bij een geopende deur is te groot.

De status in/uitgeschakeld mag niet van buiten afleesbaar zijn.
Detectors
Detectors kunnen o.a. bestaan uit:
- Contacten
- Passief Infrarood detector (PIR)
- Actief Infrarood detector (AIR)

De detectors hebben een potentiaalvrij contact dat verbreekt bij activering van de detector. Er zijn meestal twee contacten, een alarmcontact en een sabotagecontact. In serie met het sabotagecontact wordt een sabotageweerstand geplaatst. De alarmweerstand wordt parallel over het alarmcontact geplaatst, dat weer in serie staat met het sabotagecontact.

Deze weerstanden dienen bij voorkeur in de behuizing van de detector geplaatst te worden. Op deze manier kan kortsluiting of onderbreking van de detectielus door de inbraakcentrale gedetecteerd worden.

Voor de detectielus zijn twee kabeladers nodig. Daarnaast zijn vaak twee extra aders nodig voor de voeding van de detector. Deze luskabel heeft meestal geen afscherming nodig. De busbekabeling dient wel afscherming te hebben.

Detectors zijn vaak voorzien van een LED voor testdoeleinden.
De LED op een PIR dient voor een looptest om het detectie bereik te kunnen controleren. Deze LED dient bij een uitgeschakelde inbraakbeveiliging, uitgeschakeld te zijn.

Vertraagde groepen houden een bepaald risico in. Daarom moet de vertragingstijd zo kort mogelijk zijn en er moet tijdens de vertragingstijd een vooralarm hoorbaar zijn. De inloopvertraging wordt gestart door een magneetcontact op de toegangsdeur en / of ruimtelijke detectie in de entree.

Een lusvolgzone bestaat uit een aantal detectors die in een vaste volgorde geactiveerd kunnen worden zonder dat er alarm ontstaat. Elke andere volgorde geeft direct alarm.
Alarmering
De alarmering kan bestaan uit:
- Flitser
- Sirene
- Modem
De gemeentelijke luid-alarm-verordening heeft betrekking op alarmgever + flitser op de buitengevel.

De uitgangen van sturing van de alarmering kan bestaan uit:
- Relaisauitgang
- Transistoruitgang
- Seriele poort
- Parallel poort
- Databusuitgang
- Modemaansluiting

De modem kan o.a. de volgende meldingen doorgeven:
- Inbraak
- Sabotage
- Overval
- Brand
- In/Uit schakeling
- Automatische testmelding
- Netspanningsuitval
- Accu-laag
Bij een uitgeschakelde centrale geeft een sabotagecontact een onvertraagde doormelding naar de PAC en signalering op het bedieningspaneel.
Verbinding
De diverse componenten kunnen verbonden worden door:
- Bekabeling
- Draadloos
- Modem

Modem
Behalve voor doormeldingen naar een PAC kan een modem ook gebruikt worden voor:
- Downloaden van de programmering door de computer
- Uploaden van gebeurtenissen naar de computer
- Bediening van de inbraakcentrale door de computer
- Storingsanalyse en tijdelijke aanpassingen

Voor deze toepassingen moet toestemming verleend worden door de eigenaar van de inbraakcentrale.
De modem dient een keurmerk van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat te hebben.
Voeding
De voeding wordt wordt rechtstreeks aan de netspanning aangesloten of met een stekerverbinding.
De eisen aan een stabiliseerde voeding zijn:
- Constante uitgangsspanning bij +10% en -15% netspanning
- Constante uitgangsspanning ongeacht de belasting
- Spanning (12-15V) en (maximale) stroom moeten instelbaar zijn
- De voeding moet kortsluitvast zijn
Bij een zeer grote belasting kan een extra voeding noodzakelijk zijn.

Noodvoeding
Voor het bijladen van de accu is een spanning van 13,6-13,8V nodig.
De accu moet voldoende stroom kunnen leveren voor 12 uur

Signalering
Bij het wegvallen van de 230V of accustoring dient er een signalering plaats te vinden. Doormelding naar de PAC vindt plaats binnen 5 en 30 minuten (maximaal).
Definities
De definities die gebruikt worden verschillen per inbraakcentralehandleiding. Zo wordt een afzonderlijke gedeelte van een inbraakinstallatie dat apart kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld afhankelijk van de handleiding zone, groep of partitie genoemd.
In het Handboek Beveiligingstechniek worden o.a. de volgende definities gebruikt.

Akoestische alarmering
Een geluidsignaal dat de omgeving waarschuwt voor een onveilige situatie. Het maximale geluidsniveau voor luidalarmgevers bij buitentoepassingen is 90dB(A), volgens de modelbouwverordening van de gemeenten. In sommige gemeentens is een luidalarm niet toegestaan.

Alarmindicatie
Een bij de detector of groep behorende, optische indicatie, die aangeeft welke detector of groep in de alarmconditie verkeert of heeft verkeerd.
De optische indicatie kan bestaan uit:
- Looptestindicatie op een detector
- Ledindicatie en/of tekstdisplay op een bedieningspaneel
- Lus en/of groepenindicatie op een nevenpaneel
- Synoptisch tableau (plattegrond)

Alarminstallateur
Een persoon die voldoet aan de eisen voor opleiding en betrouwbaarheid gesteld in de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (WPBR), en werkzaamheden verricht voor een BORG Beveiligingsbedrijf. Een alarminstallateur is een persoon die:
- Alarmapparatuur installeert of onderhoud,
. een plan voor de installatie van alarmapparatuur ontwerpt
. of daar assistentie bij verleent.

Alarmgever
Een apparaat dat een hoorbaar en/of zichtbaar signaal geeft met het doel te waarschuwen en/of af te schrikken. De buitensirene is maximaal 90dBA

Attentiesignaal
Een hoorbaar en/of zichtbaar signaal dat aangeeft dat de inbraakcentrale schakelt naar de in-fase of de uit-fase. De tijdsduur van het attentiesignaal is instelbaar. Deze tijdsduur heet de uitlooptijd en inlooptijd.

ATK
Automatische Telefoonkiezer. De gebruikelijke naam is modem. De modem zorgt voor de transmissie van informatie naar bijvoorbeeld een Particuliere Alarmcentrale (PAC).

Blokslot
Een slot met een schakelfunctie die vergrendeling pas mogelijk maakt als deze functie door de inbraakcentrale wordt vrijgegeven en signaleert of de vergrendeling tot stand is gekomen. Het blokslot kan worden gebruikt voor inschakelen en uitschakelen van het alarmsysteem of onderdelen daarvan.

CCS
Centrale Controle en Stuureenheid. De gebruikelijke naam is inbraakcentrale.

Dataconcentrator
Een component waarop meerdere apparaten kunnen worden aangesloten die herkenbaar zijn door middel van een digitaal adres.
Afwijkende definitie:
- RIO (Remote Input Output)

Detectielus
De detectielus verbindt de detector(s) met de inbraakcentrale. Een of meer lussen kunnen in een groep worden aangebracht.
Afwijkende definitie:
- Zone

Detector
Een component voor het ontdekken van veranderingen in situatie, dat kan duiden op een onveilige situatie en deze informatie doorstuurt naar de inbraakcentrale.

Groep
Een groep is een gedeelte van alarminstallatie dat afzonderlijk kan worden in- en uitgeschakeld.
Afwijkende definities:
- Zone
- Partitie

Nominale staat
De voor een specifieke toepassing vastgelegde instelling van enig onderdeel van de alarmapparatuur.

Optische alarmering
Een, vanaf de openbare weg, duidelijk zichtbare indicatie (flitslicht of zwaailicht) van een alarmconditie. Deze is niet verplicht.

Subcentrale
Een deel van de inbraakcentrale waarop lusaansluitingen van detectoren en bedienings- en/of signaleringsmogelijkheden aanwezig zijn. Deze subcentrale kan op een andere plaats zijn geinstalleerd dan de inbraakcentrale.

Zone
Een bouwkundig gedeelte van een beveiligd gebied waarvan het alarmsysteem afzonderlijk kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld. Binnen een bouwkundige zone kunnen meerdere lussen of groepen van de alarmapparatuur gerealiseerd zijn.

ELECTRO-FICTION Website
. Auteur: Wim Klein
. Update: 1-7-2006