INDEX |
Inleiding | Brandmeldcentrale | ||
Handmelder | Brandweerpaneel | ||
Brandmelder | Brandweerkluis | ||
Nevenindikator | Detectiezone | ||
Flitslicht | Alarmeringszone | ||
Slow-whoop | Bekabeling | ||
Gesproken bericht | Bouwkundig |
Inleiding |
Bij de projectering van een brandmeldsysteem is het belangrijk om te bepalen wat de
eisen zijn die aan de brandbeveiliging worden gesteld. Deze eisen worden vastgelegd
in een PvE en deze PvE moet getekend worden door de eisende partij(en).
De projecteringsdeskundige van het branddetectiebedrijf is eindverantwoordelijk voor de de brandmeldinstallatie, vanaf het eerste overleg, de projectering, oplevering en daarna. Hij is degene die zaken als ontwerptekeningen moet ondertekenen. Als de installatiedeskundige tijdens de aanleg belangrijke wijzigingen tov het bestek en het PvE constateerd moet hij overleggen met de projecteringsdeskundige. Het zelfde geldt voor de onderhoudsdeskundige bij geconstateerde wijzigingen. Het branddetectiebedrijf verzorgt het opleveringsrapport. Met gebruik van Brand Projectering tabellen kan snel bepaald worden waar de projectering aan moet voldoen. De tekening van de brandmeldinstallatie mag gecombineerd zijn met andere installaties, maar in verband me de overzichtelijkheid is dit niet aan te bevelen. Voor de symbolen van een brandmeldinstallatie bestaat geen norm. Voor een projectering zijn de volgende uitgangspunten van belang: - prestatie-eisen - omvang van de bewaking - indeling detectiezones - indeling alarmeringszones - indeling stuurzones - soorten en typen brandmelders - plaats brandweeringang(en) - noodzakelijke automatische brandbeveiligingsinstallaties Hierbij zijn een aantal soorten bewaking mogelijk: - volledige bewaking - gedeeltelijke bewaking - ruimte bewaking - object bewaking - niet-automatische bewaking Volledige bewaking Behalve de noodzakelijke handbrandmelders, moeten alle ruimtes voorzien zijn van een of meer automatische rookmelder. Uitzondering hierop zijn de ruimten: - sanitaire ruimten, zoals toiletten en doucheruimten . (uitgezonderd voorruimte, ingericht als kleedruimten) - opslagruimten kleiner dan 2 M2 - kabelkanalen en schachten, niet via deur toegankelijk - ruimte onder verhoogde vloeren / boven verlaagde plafonds als .. oppervlakte kleiner dan brandcompartiment is .. er geen opslag van brandbaar materiaal plaatsvindt .. er alleen leidingen voor elektrische, werktuigbouwkundige en sanitaire installaties zijn Het is mogelijk een deel van het gebouw van volledige bewaking te voorzien, mits er brandcompartimentering aanwezig is. Gedeeltelijke bewaking Behalve de noodzakelijke handbrandmelders, worden er automatische melders in verkeersruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico geplaatst. Als er geen verkeersruimte is, moet de korste denkbeeldige looproute in de betreffende ruimte tussen twee toegangen worden genomen. Ruimten met verhoogd brandrisico zijn bijvoorbeeld: - recreatieruimten, kantines, dagverblijven - technische ruimten, zoals liftmachinekamer, CV-ruimte - opslag- en archiefruimten (> 2 M2) - werkplaatsen, hobbyruimten - keukens - stallingsruimten Ruimtebewaking Alleen in een bepaalde ruimte(n) zijn de noodzakelijke automatische of handmelders aangebracht. Objectbewaking Beveiligt een object in een ruimte, zoals een schakelkast of machine, met automatische brandmelders. Niet-automatische bewaking Hierbij worden alleen handbrandmelders toegepast. |
Handmelder |
Bij elk brandslanghaspel dient een handmelder geplaatst te worden.
Indien geen brandhaspels zijn aangebracht, dient vanaf elke plaats in het gebouw binnen 30 meter een handmelder bereikbaar te zijn in een verkeersruimte, bij voorkeur bij (nood)uitgangen en/of draagbare blustoestellen. Ook op plaatsen waar mondeling een brandmelding kan binnen komen, zoals de receptie, dient een handmelder aanwezig te zijn. Handmelders worden op 1,2m tot 1,5m hoogte aangebracht vanaf de vloer. |
Brandmelder |
De volgende afstanden dienen gehanteerd te worden bij de projectering van
automatische brandmelders.
=< 5,80 meter tot mogelijke brandhaard (bij meeste situaties) =< 7,50 meter tot mogelijke brandhaard (gang smaller dan 3m) => 1,50 meter tot de uitblaasopeningen van airco of ventilatie => 0,50 meter tot de wanden of obstakels van 0,15m hoog => 0,30 meter tot delen van het interieur en TL-verlichting -- als het armatuur meer dan 3 cm uit het plafond steekt (geen norm / praktijk waarde) =< 0,17 meter tot plafond (als melder bijv. op een balk zit) Dit geldt niet als de melder onder een verhoogde vloer of boven een verlaagd plafond zit. =< 2,5 meter tot een deuropening met kleefmagneet, als er geen volledige bewaking (alleen handmelders) is of bij toepassing van rookschakelaars. Bij de toepassing van balken (> 200mm) tegen het plafond zal afhankelijk van de hoogte van de ruimte en hoogte van de balken, ieder vak als een aparte ruimte geprojecteerd moeten worden, volgens de grafiek van fig. 11 en tabel 7 van de NEN2535. Bij volledige of gedeeltelijke bewaking moeten er een of meer automatische melders zijn aangebracht in de ruimte waar de bandmeldcentrale zich bevindt. Bij tweegroepen of tweemelderafhankelijkheid dienen andere waarden gehanteerd te worden dan in Brand Projectering tabellen van de NEN2535 vermeld staan. 30% reductie van de oppervlakte en 83% van de D-waarde. Indien er aansturing is van bijvoorbeeld een automatische brandblusinstallatie is er sprake van 50% reductie van de oppervlakte en 70% van de D-waarde. Multi-sensormelder Multi-sensormelder (rook + thermisch) moeten worden geprojecteerd als een rookmelder. Vlammenmelders hebben 3 klassen die bepalen wat de maximale plafondhoogte is. Klasse 1 =< 45 meter Klasse 2 =< 33 meter Klasse 3 =< 23 meter Rookmelder Rookmelders zijn het beste geschikt voor smeulbranden. Lassen en hogedrukreinigers zijn een belangrijke storingsbron voor rookmelders. Thermomaximaal melder Plaats thermische melders niet dicht bij ovens. Vanaf een hoogte van 7,5m zijn thermische melders niet meer geschikt. Thermodifferentiaal melder De thermodifferentiaal melder is minder geschikt, als de temeperatuur in een ruimte sterk varieert. Multi-sensormelder Multi-sensormelder (rook + thermisch) moeten worden geprojecteerd als een rookmelder. Lineaire optische rookmelders Projectering van lineaire optische rookmelders dient plaats te vinden volgens de specificaties van de fabrikant en de richtlijnen zoals vermeld in de NEN2535. Lineaire thermische melders Lineaire thermische melders voor veel in afgesloten parkeergarages toegepast. Vlammenmelder Vlammenmelders hebben 3 klassen die bepalen wat de maximale plafondhoogte is. Klasse 1 =< 45 meter Klasse 2 =< 33 meter Klasse 3 =< 23 meter Storingsbronnen voor vlammenmelders zijn reflecties van secundaire straling van UV en/of IR bronnen op draaiende delen. Kanaalmelders Kanaalmelders worden veel in afzuigsystemen toegepast. Aspiratie Smoke Detectie (ASD) systeem Wordt in liftschachten toegepast, indien dit vereist is. Plafond/Dak Thermische melders en rookmelders moeten onder bepaalde voorwaarden onder bordes worden geplaatst volgens de bijbehorende tabel. Thermische melders moeten altijd tegen het plafond aangebracht worden, voor rookmelders is dit niet het geval. Afhankelijk de breedte en hoogte vanaf de onderkant van een bordes, moet hier een rookmelder geplaatst worden. De afstand tussen rookmelders en het plafond is afhankelijk van de geometrie, de vorm van het plafond en de door temperatuur- verschillen in de ruimte aanwezige warmtelaag (warmtedeken). Om het probleem van een warmtelaag op te lossen kunnen er pendels toegepast worden. Bij zaagtanddaken (sheddaken) worden rookmelders tegen het dakvlak met de kleinste hellingshoek geplaatst. Deur Bij brand- en/of rookwerende zelfsluitende deuren worden rookmelders toegepast. Bij volledige bewaking mogen de rookmelders maximaal 7,5m vanaf deuren met kleefmagneten geplaatst worden in een gang van maximaal 2m breed. Bij gedeeltelijke bewaking dienen de rookmelders op een afstand tussen 0,5m en 2,5m van de deur geplaatst te worden of voor de eerstvolgende andere op die gang uitkomende deur die binnen deze 2,5m ligt. TrappenhuisBovenin een te beveiligen trappenhuis moet altijd een automatische melder geplaatst worden. In een trappenhuis met een schalmgat en bordes met een oppervlakte van minder dan 30M2 moet minimaal om de andere bouwlaag een rookmelder worden geplaatst. In een trappenhuis met een schalmgat en bordes met een oppervlakte van meer dan 30M2 en in een trappenhuis zonder schalmgat moet op iedere bouwlaag een rookmelder worden geplaatst. Schacht Boven in een te beveiligen (kabel)schacht moet een automatische rookmelder worden geplaatst. Er dient minimaal om de 7,5 meter een een extra melder geplaatst worden met een rookvangkap van minimaal 0,5M2. Schachten met dichte vloeren of roostervloeren zijn als aparte ruimten te beschouwen. Schachten met gedeeltelijke vloeren moeten als trappenhuis worden gezien. Brandproef Als de projectering volgens de NEN2535 wordt uitgevoerd, is er geen brandproef nodig. Gaat de brandweer niet akkoord met de projectering, dan zal met een brandproef aangetoond moeten worden dat de projectering dekkend is. |
Nevenindikator |
Het brandweerpaneel bij de hoofdingang geeft de brandweer informatie over het gebied waar de
brandmelding vandaan komt. Als de brandweer in het aangegeven gebied is, moet vanuit de verkeersruimten
zichtbaar zijn waar de brand of brandmelding zich bevindt.
Indicatoren op automatische brandmelders moeten vanuit de verkeersruimten of bij het binnentreden van de betreffende ruimte direct waarneembaar zijn. Is deze vanuit de verkeers- ruimte niet waarneembaar, dan moeten nevenindicatoren toegepast worden. Als er zich meerdere ruimtes achter elkaar bevinden, dan geven de nevenindikatoren de richting aan die de brandweer moet volgen om bij de brand te komen. Dit geldt niet voor verkeersruimten. De nevenindikator moet blijven oplichten tot het alarm op de brandmeldcentrale is teruggesteld. |
Flitslicht |
Het flitslicht wordt bij de hoofdingang voor de brandweer geplaatst.
Daarnaast kan een flitslicht gebruikt worden voor signalering voor doven of slechthorende mensen. |
Slow-whoop |
Op een geadresseerde ringlus mogen maximaal 32 slow-whoops aangesloten worden.
Het volume dient minimaal 65dB(A) te zijn en 6dB boven omgevingsgeluid. |
Gesproken bericht |
Het volume dient minimaal 65dB(A) te zijn en 6dB boven omgevingsgeluid. |
Brandmeldcentrale |
Als de brandmeldcentrale ook voor bediening door de brandweer gebruikt wordt, dient deze
bij de ingang voor de brandweer geplaatst te worden. Anders moet hier een brandweerpaneel zitten.
De optische indicatoren en bedieningsorganen moet zich op een hoogte bevinden tussen 0,7m en 1,8m gemeten vanaf de vloer. Een brandmeldinstallatie moet uit twee energiebronnen bestaan. De primaire energievoorziening (230V) moet op een afzonderlijke eindgroep van een willekeurige verdeelinrichting aangesloten worden. De noodstroomvoorziening moet in staat zijn de gehele brandmeldinstallatie 72 uur te voeden na het wegvallen van de primaire energievoorziening (incl. 30 minuten in alarmtoestand) Er moet een 1,25 correctiefactor worden aangehouden voor energieverlies door veroudering van de accubatterij. |
Brandweerpaneel |
Het brandweerpaneel kan bestaan uit een brandmeldcentrale, alphanumerieke brandweerpaneel of
geografisch brandweerpaneel en wordt bij de brandweer ingang geplaatst.
Een brandweerpaneel wordt toegepast indien: - De BMC niet voldoet aan punt 6.5 - De BMC zich niet in een toegankelijke ruimte bevindt - De BMC niet nabij een brandweer hoofdingang is Een brandweerpaneel is bestemd voor de externe organisatie en dient dan ook goedgekeurd te worden door de brandweer. Het wordt toegepast als er onvoldoende garantie is voor een eenduidige presentatie van meldingen. De toegepaste led kleuren zijn: Groen - energievoorziening Een nevenpaneel verschaft informatie voor de interne organisatie en kan op diverse locaties aanwezig zijn. Deze moet altijd algemene brandmelding, algemene storing en uitgeschakelde functies weergeven. |
Brandweerkluis |
De brandweerkluis moeten van buiten bereikbaar zijn bij de ingang van de brandweer. Het eerste deurtje wordt elektronisch ontgrendeld door de brandmeldcentrale. Het tweede deurtje wordt geopend door de brandweer met een brandweersleutel. Deze sleutel kan per regio verschillen en hier dient bij de bestelling van de kluis rekening te worden gehouden. |
Detectiezone |
Een detectiezone is een geografisch deel van het gebouw, waarvoor de brandmeldcentrale /
het brandweerpaneel een afzonderlijke plaatsbepaling geeft. Detectiezones met teveel
melders en te grote oppervlakten, zullen de verkenningstijd van de brandweer onnodig
vertragen.
Bij een gebouw met een cellenstructuur bestaat bestaat een detectiezone uit maximaal 30 ruimten en is de gezamenlijke oppervlakte maximaal 1000 vierkante meter. Bij een gebouw bestaande uit grote ruimten is de gezamenlijke oppervlakte maximaal 2500 vierkante meter. Vijf aparte aangesloten ruimten in een hal met een oppervlakte van meer dan 1000 vierkante meter worden als een aparte detectiezone gesignaleerd. Bij een detectiezone bevinden ruimten zich meestal op dezelfde bouwlaag. Uitzonderingen zijn: - Trappenhuizen - Liften - Schachten - Totale oppervlakte gebouw < 500M2 is Deze ruimten worden als een detectiezone weergegeven. De liftmachinekamer van een brandweerlift moet als aparte detectiezone weergegeven worden. De laagspanningsverdeelruimte van een brandweerlift moet als aparte detectiezone weergegeven worden, als deze zich op de tweede verdieping of hoger bevindt. Een meldergroep moet herkenbaar zijn op een brandmeldcentrale en apart in- en uitgeschakeld kunnen worden. Hand-, automatische en externe melders moeten altijd in afzonderlijke groepen worden opgenomen. De oppervlakte van een meldergroep mag niet groter zijn dan een detectiezone. Bij een storing in een melderlus mogen maximaal 32 melders uitvallen bij draadbreuk of kortsluiting. De werking van andere soorten melders en elementen binnen de betreffende zone mag niet beinvloed worden. De werking van melderlussen binnen andere zones mag niet beinvloed worden. De te bewaken oppervlakte per melderlus mag niet groter zijn dan 10 detectiezones met een maximum van 10.000M2. |
Alarmeringszone |
Mogelijke uitsluitingen bij een alarmeringszone / ontruimingsgebied zijn:
- Toilet (voorruimte) - Noodtrappenhuis - Liftschacht + liftcabine - Bergruimte kleiner dan 2 vierkante meter Indeling van de alarmeringszones wordt in overleg met de bevoegde autoriteit bepaald. De indeling van detectiezones, alarmeringszones, ontruimingsgebied en stuurzones kan onedring verschillen. Meestal zal een stuurzone voor het sluiten van bijvoorbeeld deuren, luchtbehandeling en liften het gehele gebouw beslaan. Bij grote gebouwen zijn er vaak wel aparte ontruimingsgebieden. |
Bekabeling |
De toegepaste bekabeling moet voldoen aan de specificaties van de fabrikant van de
branddetectieapparatuur. Deze kabel moet rood zijn of minimaal om de 5 meter rood
zijn gemerkt.
Bij storing in een melderlus mogen er maximaal 32 melders uitvallen. Bij een transmissieweg voor een ringleiding moeten opkomende en afgaande aders in gescheiden kabels zijn ondergebracht. Gezamenlijke bedrading is toegestaan bij ontruiming (B) + nevenpaneel + brandweerpaneel. Transmissiewegen tussen van elkaar staande gebouwen moeten voorzien zijn van een afdoende ovrspanningsbeveiliging. Functiebehoud transmissiewegen moeten minimaal 30 minuten na een brandmelding blijven functioneren, dit betekend dat er geen draadbreuk of kortsluiting mag ontstaan. Dat geldt niet alleen voor de kabels, maar ook voor de wijze waarop de kabel geinstalleerd wordt. De bekabeling moet aangelegd worden in een volledig gesloten buizennet of in het zwakstroomcompartiment van een kabelgoot. Boven het plafond en onder de vloer mogen open bochten worden toegepast van 50 x 50mm. E30 = 30 minuten functiebehoud kabel E60 = 60 minuten functiebehoud kabel E90 = 90 minuten functiebehoud kabel PH30 = 30 minuten functiebehoud kabel, halogeenvrij PH60 = 60 minuten functiebehoud kabel, halogeenvrij PH90 = 90 minuten functiebehoud kabel, halogeenvrij Functiebehoud kabel wordt toegepast vanaf de brandmeldcentrale naar: - brandalarmeringsapparatuur (flitser / slow-whoop) - brandweerpaneel en/of nevenpaneel - separate energievoorziening - sub-brandmeldcentrale - ontruiming (verplicht) - sturingen (lift, deuren enz.) - brandbeveiligingsinstallatie - ISRA-punt Klemmenkast Kabels in klemmenkasten moeten duidelijk gecodeerd zijn en tevens moet in de klemmenkast een aansluitschema zijn aangebracht. Er mogen alleen andere installaties in de klemmenkast ondergebracht worden, na goedkeuring door de bevoegde autoriteit. In de NEN10999-1 is vastgelegd waar klemverbindingen aan moeten voldoen. |
Bouwkundig |
Baffel
Vertikaal/schuin hangende platen aan (betonnen) plafond Koof Twee vertikale platen aan (betonnen) plafond met verlaagd plafond |
ELECTRO-FICTION Website
. Auteur: Wim Klein . Update: 17-6-2010 |