INDEX |
Inleiding |
Er is de nodige regelgeving voor het bepalen van het risico en de te nemen maatregelen.
Voor de projectering van de te nemen maatregelen is er echter weinig regelgeving.
Dit artikel is o.a. gebaseerd op het Handboek Beveiligingstechniek van de NCP. Wegens de wijziging die continu in de regelgeving worden doorgevoerd, dient altijd de laatste versie van het Handboek gebruikt te worden. Voor de regelgeving wordt naar dit handboek verwezen met de afkorting HB/(hoofdstuk)/(artikel). |
Buitenbeveiliging |
Buitenbeveiliging is onder te verdelen in mechanische voorzieningen en elektronische
detectiesystemen. Een efficiente buitenbeveiliging moet voldoen aan:
- Betreden van het object bemoeilijken door barrieres - Preventieve werking door aanwezige mechanische barrieres - Vertragen van de indringer - Detectie van de locatie waar inbraak plaats vindt - Onnodige alarmen tot een minimum beperken - Signaleren van sabotage - Ondersteuning door CCTV is aan te bevelen - Doorsturen van CCTV beelden voor verificatie Een goede voorbereiding besteedt aandacht aan: - Het ontwerp - De uitvoering - De nazorg - Servicemogelijkheden Voor een risico-analyse zijn de volgende punten van belang: - Vaststelling van het te bereiken doel - De atractiviteit van de aanwezige goederen - Het risico/gevaar van het object of omgeving - Omschrijving van de criminele handelingen Buitendetectie is signalering op en in het terrein rond het gebouw. Hierbij kunnen verschillende zaken gedetecteerd worden: Knippen/zagen/doorbreken - Spandraad - Geisoleerde draad - Breekschakelaar Positieverandering/onderbreking - Tuimelschakelaar - Schakelkabel - Kwikschakelaar - Glasvezelkabel Trillingen - Seismische detector - Electret sensorkabel - Gronddetectie pneumatisch - Gronddetectie vloeistof Benadering - Elektrostatisch veld - Passief-infrarood - Radar Contrastwijziging - Video - Infrarood Lijndetectie - Actief infrarood - A-B Radar Bij gebruik van buitendetectie is ook een mechanische omheining noodzakelijk. Regelgeving In het Handboek Beveiligingstechniek van de NCP staat niets over buitenbeveiliging. |
Schilbeveiliging |
Schilbeveiliging is omtreksignalering aan de buitenkant van een gebouw. De detectie vindt
plaats na het openen/verbreken van gevelopeningen (ramen en deuren) of het doorbreken van
buitenmuren en het dak.
Hierbij kunnen verschillende zaken gedetecteerd worden: Openen deuren/ramen - Magneetcontact - Actief infrarood - Passief infrarood Verbreken glasvlakken - Glasbreukdetector (actief en passief) - Trilcontact Doorbreken muren/dak - Trilcontact - Spandraad - E-flex - Rusttroomcircuit - Glasvezel |
Zwerfdetectie |
Zwerf- of valstrikdetectie maakt gebruik van ruimtelijke bewegingssignalering in bepaalde
ruimtes. Hiervoor worden detectors gebruikt die de gehele ruimte of een deel daarvan
bestrijken.
Bij ruimtelijke bewegingsdetectie geldt: - De indringer moet zich bewegen en een bepaald volume hebben - De snelheid van bewegen moet tussen minimum en maximum liggen Bewegingsdetectors zijn o.a. - Actief infrarood - Passief infrarood - Ultrasoon - Radar Of combinatiedetectors - Passief infrarood + Ultrasoon - Passief infrarood + Radar - Passief infrarood + Magneetcontact - Passief infrarood + Videocamera - Passief infrarood + Akoestische glasbreukmelder - Akoestische glasbreukmelder + Trillingsdetectie - Akoestische glasbreukmelder + Magneetcontact |
Objectdetectie |
Objecten zoals kluis, kast, antiek, kunstvoorwerpen of een apart ruimte (compartiment)
kunnen apart worden beveiligd. Die beveiliging kan bestaan uit:
Benadering - Ruimtelijk werkende detector - Contactmat - Lijndetector - Capacitief Slaan/boren/hakken/breken/explosies - Mechanische trillingsdetector . (niet aan te raden) - Elektronische trillingsdetector . glasbreukdetector . kluisdetector, enz. |
Periferiedetectie |
Periferiedetectie of omtreksignalering kan betrekking hebben op de omtrek van het gebouw
of de omtrek van een terrein.
Bij een gebouw heeft dat betrekking op ramen en deuren en bij een terrein gaat het om hekwerken. |
Inbraakcentrale |
REGELGEVING CCS en modem HB/2.4.1/4.1 De CCS en het modem moeten binnen het beveiligd gebied zijn geplaatst en wel zodanig dat een effectieve bouwkundige en/of ruimtelijke elektronische beveiliging tegen sabotage wordt gerealiseerd. Dit is ook van toepassing op de alarmcommunicatieverbinding. De CCS en het modem moeten goed bereikbaar zijn voor onderhoud. Waar mogelijk moet een mechanische barriere worden gerealiseerd. De CCS en modem hoeven niet meer uitdrukkelijk in een afgesloten kast te worden geplaatst. Detectie rondom de CCS en het modem is noodzakelijk omdat het volledig afschermen van de telecommunicatieverbinding naar het modem in het object niet altijd uitvoerbaar is. |
Bediening |
De inloop/uitloop-vertraging moet zo kort mogelijk zijn, bij voorkeur maximaal 20 seconden. In deze tijd vind namelijk geen alarmering plaats naar de PAC. REGELGEVING Blokslot HB/2.4.1/1 Bloksloten zijn met name geschikt voor toepassing in buitendeuren. Hiermee wordt een hoog bedieningsgemak gerealiseerd. Microswitch HB/2.4.1/1 Een standaard slot waarin een microschakelaar is ingebouwd die de stand van de nachtschoot signaleert om hiermee het inbraak- signaleringssysteem in- en uit te schakelen is niet toegestaan. Het is wel toegestaan om een microswitch op een binnendeur te gebruiken, bijvoorbeeld een archief deur, voor gedeeltelijke in- en uitschakeling binnen het beveiligde gebied. In dit geval is sprake van een sleutelschakelaar. Bedieningspanelen HB/2.4.1/2.7.1 Bij de keuze en het vaststellen van de plaats van bedieningspanelen voor het in- en uitschakelen van de installatie moet, naast het beveiligingsaspect, een zo hoog mogelijke mate van gebruikersvriendelijkheid worden betracht, zodat bedieningsfouten worden voorkomen. De keuze van het systeemonderdeel waarmee het alarmsysteem wordt in- en uitgeschakeld kan het beste in overleg met de klant worden bepaald. Van belang is dat een bedieningsmogelijkheid wordt gebruikt die voor de omgeving, de situatie en de personen die deze moeten bedienen, het meest geschikt is. Aanbevolen wordt duidelik te maken wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende bedieningsmogelijkheden (codebediening, sleutelbediening, blokslot). Tijdens het opleveren is het verzorgen van een duidelijke mondelinge uitleg, aan de hand van schriftelijke instructies, zeer belangrijk. HB/2.4.1/4.4 Het bedieningspaneel moet binnen het beveiligde gebied worden geplaatst. Als dit niet mogelijk is, moeten de kabel en het bedieningspaneel tegen sabotage en manipulaties zijn beschermd en sabotagepogingen tot een alarmsituatie leiden. Een bedieningspaneel kan een codebedieningspaneel of sleutelschakelaar zijn. Dit voorschrift is van toepassing voor alle communicatietechnieken tussen het bedieningspaneel en de CCS. Het plaatsen van bedieningspanelen buit het beveiligde gebied moet worden vermeden. Het toepassen van een blokslot is in dit geval de veiligste oplossing. Het bedieningspaneel (en eventueel de CCS) moeten zodanig geplaatst zijn dat relevante informatie (zoals beveiligingsniveau en status) niet afleesbaar is van buiten het beveiligde gebied. Inloopvertraging HB/2.4.1/2.7.3 De inloopvertraging moet worden geactiveerd met een detector op de toegangsdeur en ruimtelijk werkende detectie in de entree of detectoren op toegangsdeuren van de entree. Het attentie signaal moet voor alle gebruikers, bij de in-fase en activeren van de inloop , duidelijk waarneembaar zijn. Een magneetcontact op de toegangsdeur schakel de inloopattentiezoemer snel en met grote zekerheid in. Het plaatsen van een magneetcontact in combinatie met een ruimtelijk werkende detector kan leiden tot het juiste beveiligingsniveau. Bij het vaststellen van de inloopattentiezoemr rekening houden met omgevingslawaai en het gehoor van wie op het signaal moet reageren. Pas zo nodig ook een optische signaalgever toe. |
Medisch alarm |
- |
24-uurs groep |
REGELGEVING HB/2.4.1/1 Een 24-uurs groep is een continu ingeschakelde groep, die ondermeer gebruikt kan worden voor sabotagealarm, brandmelding en oversignalering. Op deze groep kan onder meer apparatuur worden aangesloten voor technische, sociale en andere alarmen. Deze alarmen worden separaat doorgemeld. |
Overval |
REGELGEVING HB/2.4.1/1 Het doormelden van een overvalmelding aan de politie is voor bedrijven toegestaan, mits er door de gebruiker van het overvalsysteem en de politie afspraken zijn gemaakt over een aanvalsplan. Voor particulieren is het doormelden van overvalalarm niet toegestaan. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. De particulier en de politie moeten hierover afspraken hebben gemaakt. |
Deuren |
- |
Ramen |
- |
Kluizen |
- |
Huisdieren |
Als er hisdieren zijn kan het beste een plan worden ontworpen met ruimtelijke en periferiedetectie met mogelijkheid van deelschakeling. |
Alarmering |
Bij een alarmering dient er een alarmindicatie te zijn die kan bestaan uit:
- Looptestindicatie op een detector - Ledindicatie en/of tekstdisplay op een bedieningspaneel - Lus en/of groepen indicatie - Plattegrond (synoptisch tableau) De alarmering kan bestaan uit een stilalarm, akoestische signalering en optische signalering. Een stilalarm wordt doorgemeld naar een Particuliere Alarmcentrale (PAC) Bij toepassing van optische en akoestische alarmering dient rekening gehouden te worden met de APV. Alarmgevers buiten dienen hoger dan 2,4 meter vanaf een werkvlak te hangen, conform de NEN5087. De voeding is afkomstig van een apart gezekerde 230V eindgroep. Een luid-alarm op de gevel wordt nog zelden toegpast, omdat het APV het niet toestaat en mensen er niet op reageren. Op luid-alarm wordt niet gereageerd omdat: - De sociale controle afneemt en de anonimiteit toeneemt - Men wil niet in de problemen komen - Veel mensen weten dat er veel nodeloos alarm is - Inbrekers calculeren de risico's in, door . rekening te houden met het gebrek aan sociale controle . te speculeren op een late komst van de alarmopvolger . genoegen te nemen met een kleiner buit Binnen wordt nog wel een luidalarm toegepast voor een afschrikwekkende werking, door de inbreker te laten weten dat hij gesignaleerd is. Sirene De sirene is er in diverse uitvoeringen, o.a.: - Piezo sirene/zoemer - Luidspreker en oscillator/versterker in een behuizing - Luidspreker in behuizing en oscillator/versterker in CCS Het voordeel van een luidspreker in aparte behuizing is: - Simpele montage - Meerdere soorten geluidssignalen mogelijk . verschil tussen inbraakalarm en brandalarm Volgens het APV mag een buiten sirene niet luider zijn dan 90dBA, heeft een beperkte werkingsduur en geen reperterend karakter. De sirene behuizing dient stevig te zijn en voorzien van een sabotagecontact. Flitsers De optische alarmering (flitser) dient omwonende en alarmopvolgers duidelijk te maken in welk gebouw de inbraakcentrale is geactiveerd. Ter ondersteuning kan ook extra verlichting (intermitterend) ingeschakeld worden in of buiten het gebouw, zodat de inbreker het idee krijgt dat hij is ontdekt. Verlichtingsbronnen zoals TL zijn ongeschikt voor dit doel. Flitsers mogen binnen geplaats worden, mits ze van buitenaf goed zichtbaar zijn. Flitser hoeven niet geplaatst te worden als deze voor buren of vanaf de openbare weg niet zichtbaar is en als de APV het niet toestaat. Doormelding Alleen luidalarm heeft weinig zin, tevens schrijven verzekeraars vaak doormelding (stil-alarm) naar een PAC voor. Meestal vindt de doormelding plaats via het openbare telefoonnet. Bij zware risico's een AL2 alarmoverdracht. REGELGEVING Akoestische alarmering (Sirene) HB/2.4.1/1 Iedere gemeente heeft een eigen beleid inzake het toepassen van luidalarmgevers (sirenes). De meeste gemeenten volgen de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het maximale geluidsniveau voor luidalarmgevers bij buitentoepassing volgens deze modelverordening is 90dB(A). Doormelding HB/2.4.1/2.9.1 Additionele toepassingen zoals brand-, overval en technische alarmen mogen alleen op een aparte groep worden aangesloten op een CCS. De ontstane onveilige situaties worden als afzonderlijke herkenbare meldingen doorgemeld naar de PAC. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele voorschriften van de alarmopvolgers. Rekening houden met de alarmopvolgers betekent bijvoorbeeld dat duidelijk moet zijn of de brandweer, zonder voorafgaande verificatie naar het object moet, mag of kan worden gestuurd. Afstemming met de brandweer is noodzakelijk. Bij het gebruik van overvalmeldingen moet worden voldaan aan het gestelde in de richtlijn voor overvalmeldingen. Afstemming met de politie en het maken van een aanvalsplan zijn onderdelen die uitdrukkelijk moeten zijn vastgelegd. De klant en/of gebruiker van het overvalsysteem moet in samenwerking met de Particuliere Alarmcentrale, afspraken maken met de alarmopvolger. |
Voeding |
REGELGEVING Energievoorziening HB/2.4.1/5.1 De installatie moet bij voorkeur worden aangesloten op een aparte eindgroep. Bij de groepsschakelaar moet een tekstplaatje of een sticker worden aangebracht met de waarschuwing: Niet uitschakelen! Voeding alarmapparatuur. De installatie moet bij voorkeur vast worden aangesloten op de netvoeding. Een aansluiting met een stekerverbinding is toegestaan. Dan moet ook bij de steker een tekstplaatje of sticker zijn aangebracht met de tekst: Niet uitnemen! Voeding alarmapparatuur. Noodvoeding HB/2.4.1/5.2 Behalve energievoorziening uit het electriciteitsnet, moet een eigen noodstroomvoorziening aanwezig zijn, die geheel automatisch de primaire energievoorzieningen kan overnemen. Het wegvallen en herstellen van de netspanning mag geen invloed hebben op het goed functioneren van de alarmapparatuur. Op de noodstroomvoorziening is een accu aangesloten. Deze accu moet van een gesloten type zijn, zodat deze kan worden geplaatst in de behuizing van voeding/noodvoeding. De noodstroomvoorziening heeft voldoende capaciteit om alle alarmapparatuur volledig ingeschakeld en functionerend gedurende minimaal 12 uur in bedrijf te houden. Volledig is alle apparatuur, ook sirene(S), flitslamp en modem, voor de tijdsduur dat ze functioneren. |
Draadloos |
- |
Verstoring |
- |
Lussen |
Een groep of lus is een elektronisch begrip, een afzonderlijk in- en uitschakelbaar
deel van de alarminstallatie. Bij een ontwerp van een installatie moet hier goed
rekening meegehouden worden.
Er zijn verschillende lussen: - Alarm - Sabotage - Overval - Medisch - Brand - Technisch - Vertraagd - Volg Vertraagd Er is geen alarm tijdens de inlooptijd en alarmtijd. Volg Er is geen alarm tijdens de inlooptijd en alarmtijd als er eerst een vertraagde lus is geactiveerd. Is er geen vertraagde lus geactiveerd, dan geeft een volglus direct alarm. REGELGEVING HB/2.4.1/1 Een detectielus is een lus die detectoren verbindt met de CCS. Een of meer lussen kunnen in een groep worden ondergebracht. |
Groepen |
Een groep of lus is een elektronisch begrip, een afzonderlijk in- en uitschakelbaar
deel van de alarminstallatie. Bij een ontwerp van een installatie moet hier goed
rekening meegehouden worden. De verdeling van de groepen is afhankelijk van het gebruik
van het gebouw.
REGELGEVING HB/2.4.1/1 Een groep is een gedeelte van de alarmapparatuur dat afzonderlijk kan worden in- en uitgeschakeld en waarvan de alarmcondities afzonderlijk kunnen worden doorgegeven. |
Zones |
REGELGEVING HB/2.4.1/1 Een zone is een bouwkundig gedeelte van een beveiligd gebied waarvan het alarmsysteem afzonderlijk kunnen worden in- en uitgeschakeld. Binnen een bouwkundige zone kunnen meerdere lussen of groepen van de alarmapparatuur zijn gerealiseerd. |
Componenten |
Op de NCP website staat een lijst met goedgekeurde componenten met hun REQ-nummer (was
NCP-nummer).
Als bij het samenstellen van het beveiligingsplan blijkt dat niet gecertificeerde componenten toegepast moeten worden, mogen deze toegepast worden als er geen alternatieven zijn met wel gecertificeerde componenten. De looptestindicatie van een detector dient uitgeschakeld te zijn bij een uitgeschakelde inbraakbeveiliging. REGELGEVING HB/2.4.1/2.7.2 Detector De keuze van het type detector en de plaatsbepaling van de detectoren mag niet den koste gaan van het beveiligingsniveau. Om nodeloze alarmen te voorkomen wordt in hoge mate rekening gehouden met de gewoonten en omstandigheden van de gebruiker. |
Bekabeling |
Leidingen en kabels moeten als ze in werkplaatsen worden gelegd beneden de 2,8 meter in gesloten buis of kabelwegen worden gelegd. Kabeldoorvoeringen in vloeren moeten zijn beschermd met slagvaste buis die tenminste 4cm boven de vloer doorloopt of moeten zijn beschermd door de constructie waarin zij zijn opgenomen. |
Rolluiken |
Plaats rolluiken, indien mogelijk, aan de binnenzijde van de gevel, met glasbreukdetectie op het daarvoor geplaatste raam. |
Verificatie |
- |
Toegangscontrole |
Plaats rolluiken, indien mogelijk, aan de binnenzijde van de gevel, met glasbreukdetectie op het daarvoor geplaatste raam. |
ELECTRO-FICTION Website
. Auteur: Wim Klein . Update: 5-6-2006 |